Deel I: Van voor Christus tot de zeventiende eeuw.

Sandra Escher

Is stemmen horen nu een ziekte of is het een beleving die op zich normaal is?

Als er over stemmen horen gesproken of geschreven wordt is dat meestal geassocieerd met een ernstige psychiatrische ziekte. De meeste mensen realiseren zich waarschijnlijk niet dat opvattingen en theorieën over deze ervaring al eeuwenlang bestaan en aan mode onderhevig zijn; dat ze samenhangen met economische, politieke en wetenschappelijke veranderingen.
Het is on-mogelijk om in het bestek van “De Klankspiegel” een compleet overzicht te geven van het historische verloop van het stemmen horen. Om alle facetten te kunnen belichten heb je minstens een heel boek nodig. Bovendien hebben verschillende auteurs dat om verschillende redenen en vanuit verschillende invalshoeken, al uitgebreid gedaan. (Slade & Bentall, 1988; Thomas, 1997; Watson, 1998 en Blom, 2003).
Dit artikel is de eerste van drie artikelen waarin de samenhang tussen stemmen horen en economische, politieke en wetenschappelijke veranderingen beknopt beschreven wordt.

Als je de geschiedenis naloopt vind je beschrijvingen van mensen die stemmen horen vanaf de eerste geschriften van het oude Egypte, Babylon, Tibet en Griekenland.
In die tijd werden vooral positieve stemmen beschreven, stemmen die raad en advies gaven. Men ging er toen vanuit dat wanneer men moeilijke beslissingen moest nemen en een god om advies en begeleiding wilde vragen, dit moest gebeuren op bepaalde heilige plaatsen, die speciaal geschikt waren om een gesprek met de goden aan te gaan.
Later werd het meer gebruikelijk dat de goddelijke boodschappen door middel van daartoe aangestelde priesters of priesteressen werden doorgegeven. (Watson, 1998). Wie kent dan ook niet de verhalen van het orakel van Delphi? Maar niet alleen de stemmen van goden werden gehoord door priesters, ook individuen vertelden stemmen te horen.

Een van de beroemdste stemmenhoorders uit het verre verleden is de staatsman en filosoof Socrates (469-399 v. Chr.). Hij vertelde de stem van een demon te horen, die hij beschreef als:

“een geestelijke stem die naar me toe komt en met me overlegt wat ik moet doen”.

In de vroege geschriften lijkt stemmen horen, vooral binnen een religieuze en spirituele context, geen angstaanjagende ervaring.
Dat is niet verwonderlijk, omdat de oorsprong van iedere religie een mystieke ervaring is, waarbinnen het ook mogelijk is stemmen te horen. Zo is het bekend dat Jesus (Christendom), Mohammed (Islam), George Fox (Quakers), Josef Smith (Mormonen) en Maarten Luther stemmen hoorden, (Watson, 1998).

Ook in de bijbel vinden we in religieuze context heel bekende stemmenhoorders, zoals Moses, Maria en de apostel Paulus. Van latere datum zijn bekende religieuze stemmenhoorders als de Abdess Hildegard von Bingen, de heiligen Teresia van Avila en Franciscus van Assisi. De meest beroemde stemmenhoordster is waarschijnlijk Jeanne ‘d Arc. Enkele bekende politici gaven toe stemmen te horen, zoals de Zweedse staatsman en filosoof Swedenborg, Winston Churchill en Ghandi. Ghandi is hier de minst opmerkelijke in het rijtje. In niet westerse culturen rust er geen taboe op buitengewone ervaringen zoals stemmen horen. Het zijn ervaringen die daar net zo gewaardeerd worden als andere levenservaringen. Van Boeddistische priesters is het bijvoorbeeld bekend dat ze er naar streven om deze ervaring mee te maken als fase in hun spirituele ontwikkeling. Ook in Indonesië, India en Afrika zijn ervaringen zoals stemmen horen binnen de cultuur geaccepteerde fenomenen. Doordat de stemmen geaccepteerd worden, kunnen stemmenhoorders er openlijk over praten, krijgen ze meer steun en worden stemmen die te veel macht krijgen en grenzen overschrijden niet als behorend tot een individuele ziekte gezien, maar als geesten die met rituelen worden weggestuurd.

Jeanne d'Arc

Jeanne d’Arc

Culturele invloeden

In Europa zouden de eerste stappen tot een veranderde houding ten aanzien van stemmen horen gezien kunnen worden in relatie tot de groeiende behoefte aan individualisatie. Die behoefte kwam voor het eerst duidelijk naar voren in de periode die ‘de Renaissance’ genoemd wordt. De eerste sporen van de Renaissance zijn te vinden aan het eind van de 14de eeuw in het werk van de politicus, dichter en filosoof Dante (1265-1321), die zijn opvattingen omschreef in het boek Monarchia.
Dante hield er revolutionaire ideeën op na toen hij onderscheid maakte tussen de verschillende rollen van het individu, van de staat en van de kerk.
Kerk en staat functioneerden tot die tijd als één macht. Samen bepaalden ze welke kennis en informatie het individu nodig had. Kortom, ze beheersten en controleerden hoe de mens de samenleving moest zien. Dante nu, zag de rol van kerk en staat meer als die van adviseur van het individu en niet langer als beheersers. (Slade & Bentall, 1988). Hij vond dat het doel van de civilisatie het opbouwen van een menselijk potentieel was, om op die manier vrede en vrijheid te verkrijgen

In de 15de en 16de eeuw was de invloed van de Renaissance, de individualisatie, alles omvattend geworden en verweven geraakt met alle facetten van het dagelijkse leven, en ook in alle vormen van kunst: architectuur, schilderen, beeldhouwen, muziek, graveren, het weven van tapijten en glasblazen. Deze individualisatie had ook grote invloed op allerlei opvattingen over het leven en zo ook op de behandeling van zieke mensen.

Tot in de vroege Renaissance waren theorieën over ziekten nog gebaseerd op astrologie en alchemie (Thomas,1977). Medische veranderingen kwamen eigenlijk als natuurlijke consequenties van de ogenschijnlijk ongevaarlijke, hernieuwde belangstelling voor de klassieke Grieken, die interesse voor het menselijk lichaam activeerden. Van grote invloed op de verandering van medische opvattingen was Vesalius, die in Parijs studeerde. Hij werd daar opgeleid in anatomische tradities die sinds Galenus (van rond de 2de eeuw voor Chr.) onveranderd waren gebleven en die gebaseerd waren op het werk van Hypocrates.

Om meer over de anatomie aan de weet te komen ontleedde Vesalius het menselijk lichaam, op grond van door Leonardo da Vinci gepubliceerde anatomische schetsen.  Het werk van zowel da Vinci als Vesalius ging echter in tegen de regels van de Katholieke kerk. Zij had verboden het menselijk lichaam te ontleden, omdat ze de structuur en het functioneren van het lichaam als een Godsgave beschouwde, als heilig en niet bestemd voor het menselijk oog (Thomas, 1997). De kerk achtte zich onschendbaar in haar ideeën, zoals haar idee dat vrouwen een rib meer bezaten dan mannen en het menselijk hart het centrum van de  ziel was.

Maar Vesalius en Da Vinci waren niet de enige die de opvattingen van de kerk uitdaagden. In deze tijd berekende Copernicus dat de zon en niet de aarde het centrum van het zonnestelsel was. Dit werd eveneens als ketterij beschouwd. Uitvindingen als de telescoop, de thermometer, de barometer en de microscoop gaven deze vroege wetenschappelijke filosofen de mogelijkheden nog dieper het materiële in de wereld te doorvorsen (Thomas, 1997, p. 153). De kerk vond echter al deze wetenschappelijke ontwikkelingen bedreigend. Het leek net alsof met de ontwikkeling van de wetenschap God overbodig werd gemaakt. De kerk zocht daarom naar mogelijkheden om de controle te herwinnen. Ze zond inquisiteurs rond om in Europa hekserij op te sporen. De beruchte Inquisitie werd opgericht en die heeft lange tijd veel invloed in het dagelijkse leven gehad. De Inquisitie begon rond 1184 en werd in Rome gelegaliseerd door Paus Lucius III. De Inquisitie werd door monniken geleid en was een zelfstandige macht, die boven de macht van de lokale bisschoppen verheven was. Wanneer er ketters waren opgespoord, werden ze niet volgens de lokale wetgeving berecht, maar op grond van oude Romeinse wetten, waarbij in geval van ‘schuld’, het individu vaak tot de brandstapel werd veroordeeld.

‘Om het christendom tegen satanische invloeden te beschermen, beval paus Inocentius VIII in 1489 de publicatie van het boek ‘Mallus malefirmarum’ (de hamer van de heksen). In dit boek werden de voorwaarden beschreven voor het verbranden van mensen die verdacht werden van hekserij of die bezeten zouden zijn door demonen.’ (Slade en Bentall, 1988, p.6).

De Inquisitie werd zo gevreesd dat het niet erg verstandig was om over ervaringen zoals stemmen horen te praten. Het lag bovendien in de kerkelijke macht om te beslissen (een soort van diagnose) wie er een heilige of een gek was. Dat politieke en kerkelijke belangen verstrengeld waren, komt goed naar voren bij Jeanne d’Arc.
Haar stemmen werden als een zegen gezien zolang ze de politieke bewindhebbers van Frankrijk dienden. Maar nadat er in het politieke schaakspel veranderingen hadden plaats gevonden, werden diezelfde stemmen ineens als een bedreiging ervaren en verklaarde de kerk dat Jeanne d’Arc bezeten was, zij veroordeelde haar en zette haar op de brandstapel.

Theresia van Avila, abdes van een klooster, wist een aantal van haar nonnen die visoenen hadden, uit de machinaties van de Inquisitie te houden door de concepten ‘ziekte’ en ‘gebrek aan verantwoordelijkheid’ te introduceren. Ze beweerde dat er ‘natuurlijke’ oorzaken waren die dergelijke ervaringen zouden verklaren. Ze onderscheidde 3 categorieën:
(a) melancholie,
(b) zwakke verbeelding
(c) slaperigheid, slaap of een slaap-waak toestand (Slade & Bentall, 1988.p.6).

Het onderscheid dat Avila maakte, dat hierin het eerste medische concept was, mag dan ontstaan zijn uit politieke noodzaak, het is een belangrijke vraag die nog altijd een rol speelt. Het is maar net hoe je het bekijkt, het antwoord op de vraag of iets normaal of afwijkend is, hangt samen met het gedachtegoed van de vraagsteller. De vraagsteller kan het individu ‘gek’ of ‘normaal’ verklaren. Hij kan mensen die stemmen horen bevrijden of gevangen zetten.

Door de houding van de Inquisitie verdwenen verslagen over de positieve waarde van stemmen horen, maar dat wilde niet zeggen dat die stemmen niet meer bestonden. Het lijkt er eerder op dat er een krachtig taboe gecreëerd was. En het is goed zich te realiseren dat de Inquisitie pas in 1772 in Frankrijk werd opgeheven en dus vele eeuwen haar schrikbewind heeft kunnen voeren.

Samenvattend: Stemmen horen was in het begin van de geschiedenis een normaal geaccepteerd verschijnsel, dat vooral positief werd gewaardeerd. Dat deze ervaringen in een medisch model terecht kwamen, gebeurde op humane gronden. Het werd op deze manier mogelijk mensen buiten de macht van kerk en staat te houden.

Literatuur

Blom, J.D. (2003) Deconstructing schizophrenia; an analysis of the epistemic and nonepistemic values that govern the biomedical schizophrenia concept. Boom, Amsterdam.

Slade, P.D. Bentall,R.P., (1988) Sensory deception, A scientific analysis of hallucinations. Croom Helm Ltd, London.

Thomas, P. (1997) The Dialectics of Schizophrenia. Free Association Books, London/New York.

Watson,J. (1998) Hearing Voices. A Common Human Experience. Hill of Content Publishing Co. Melbourne.